Adembenemend
Gabriël, een man van middelbare leeftijd, zag dat twee etages boven hem een jonge vrouw kwam wonen. Deze vrouw was het mooiste wezen dat hij ooit in zijn leven had gezien. Ze was een parel, een diamant, edel en van adel. Ze had prachtig zwart, lang, golvend haar. Haar ogen straalden en het was alsof God op haar gezicht met hemelse penseelstreken wonderschone wenkbrauwen en lippen had geschilderd. Nu begreep Gabriël wat het woord ‘adembenemend’ betekende. Zij ontnam hem letterlijk zijn adem. Soms keek de nieuwe buurvrouw naar haar spiegelbeeld als ze buiten voorbij het raam van Gabriël liep. Dan wierp ze subtiel haar hoofd naar achter en streek ze door haar haar. Gabriël’s hart bonkte dan wild in zijn keel. Gelukkig zag ze hem niet, omdat hij achter het dunne, witte stof van zijn gordijn onzichtbaar was. Hij was volmaakt gelukkig als ze voorbij liep. Morfine voor de gekwelde ziel.
Verdriet
Op een dag besloot Gabriël al zijn moed bij elkaar te rapen en een ‘toevallige’ ontmoeting met zijn nieuwe buurvrouw te hebben. In de gezamenlijke entreeruimte van het flatgebouw kwam hij haar tegen. “Dag buurvrouw, hoe gaat het met u?” wilde Gabriël vragen. Hij wilde zeggen dat het hem leuk leek om kennis met haar te maken, om haar welkom te heten. De prachtige dame liep door en keek niet om. De ‘ontmoeting’ liep uit op een deceptie. Gabriël had namelijk geen woord kunnen uitbrengen. Die nacht kon hij niet slapen van verdriet. Hij ging in het donker voor het raam zitten en keek naar buiten. Waarom was hij niet in staat om deze vrouw aan te spreken? Ze was toch ook maar een mens? Opeens, uit het niets, kwam ze aangelopen en leunde met haar rug tegen de lantaarnpaal, die voor zijn raam stond. Ze keek naar boven en sloot haar ogen. Over haar hele lichaam tekenden zich schaduwlijnen af. Even stond ze daar bewegingsloos, gevangen in een lichtbundel, alsof ze onderdeel was van een klassieke zwart-witte schildering. Gabriël verroerde zich niet. Hij vreesde dat ze hem bij de geringste beweging zou opmerken. Ze veegde haar betraande ogen droog en liep weer rustig naar binnen.
Talen
Gabriël besloot elke zondag in haar brievenbus een blanco envelop te doen. In de envelop deed hij een gevouwen papiertje met slechts één regel tekst. Elke keer schreef hij haar een compliment in een van de vele talen die de mensheid rijk is. De eerste week schreef Gabriël: “You are beautiful.” Een week later: “Sie sind wie Musik.” Op de derde week schreef hij in het Nederlands: “U bent als de zon.” En zo ging het wekenlang door. Hij schreef haar in het Chinees. In het Italiaans en in het Arabisch zelfs. Dan in het Portugees, Zweeds en in het Russisch. Gabriël zorgde ervoor dat elke regel tekst perfect werd opgeschreven. Hij wist dat zijn buurvrouw alle brieven zou vertalen. Er was dus geen enkele ruimte om slordige fouten te maken. Het schrijven van die ene gouden regel werd een vast ritueel voor Gabriël. Het gaf zijn leven weer een beetje zin. Veertig weken lang schreef Gabriël zijn liefde een brief.
Verhuisd
Toen, volledig onverwacht, ontving hij zelf een envelop. Geen adressering, geen afzender. En weer hield Gabriël zijn adem in. Instinctief wist hij dat de envelop van twee hoog kwam. Was ze boos? Zou ze hem vriendelijk verzoeken om te stoppen met de brieven? Hoe wist ze eigenlijk dat hij degene was die haar die teksten schreef? Gabriël bleef een tijdje naar de envelop kijken. Hij haalde een papiertje uit de envelop en las het met zachte stem aan zichzelf voor. “Lieve buurman, hartelijk dank voor de brieven. Ik heb alles weten te vertalen. Veertig weken lang heeft u me gecomplimenteerd, maar eigenlijk heeft u me veertig keer beoordeeld. Ik hoopte op een vraag, zoals: hoe gaat het met u? Of: zullen we kennismaken? Ik zal u missen. Het gaat u goed.” Ze was verhuisd, weg. Om hem? Om iemand anders? Gabriël las het briefje honderd keer en liet het toen vallen. Hij besefte dat hij één taal vergeten was te spreken: de taal van het hart.