Nooit heeft mijn auto me in de steek gelaten. Tot die onvermijdelijke dag dat op mijn dashboard een fel oranje lampje brandde. Een van de cilinders had de geest gegeven. De dealer moest de auto een weekend bij zich houden en ik was weer aangewezen op het openbaar vervoer. Lang geleden – reizen met de trein. Ik keek op tegen de drukte tijdens spitsuren en besloot daarom vooral ’s avonds te reizen.

De stem van de omroepster galmde tegen alle muren van de stationshal. ’s Avonds valt de galm zoveel meer op. De intercity van Den Haag CS naar Hengelo stond op het punt van vertrek. Keurig op tijd. Ik trok de riemen van mijn rugtas strak en zocht naar een rustige coupé om te zitten. Krant onder mijn schouder.

In een hoekje met vier zitplaatsen waren er drie leeg. Toch vroeg ik of er een plaatsje vrij was. Een vreemde eigenschap. “Natuurlijk”, zei ze, glurend over haar versleten montuur. Ik heb niet naar haar leeftijd gevraagd, maar kon er wel naar raden. Zij was een bijzonder oude en tengere dame, ik schat ver in de tachtig. Diepe groeven in haar gezicht vertelden een levensverhaal waar ik slechts naar kon raden.

We zaten schuin tegenover elkaar, zij aan het gangpad, ik bij het raam en ik begon de krant te lezen. Ik las over de VS en Rusland, over vluchtelingen en over de spanningen tussen Israël en Palestina. “U bent moslim, nietwaar?” klonk het van achter de krant. Ik wist mij even geen houding. “Eh…ja?”, antwoordde ik zacht terwijl onze blikken elkaar vonden.

Zij pikte mijn vragende toon op en als vanzelf gaf ze antwoord op mijn niet gestelde vraag. “U vindt het niet fijn dat ik u als moslim aanspreek, nietwaar?” Weer moest ik twijfelend, maar bevestigend antwoorden. Kent mijn inburgering ooit een einde, dacht ik. Zij glimlachte en keek naar de passagiers aan de overzijde van het gangpad. Daar keek ze vertederd naar een klein meisje met kroeshaar, dat op de schoot van haar moeder op de beslagen ruit tekende. Een lachend gezichtje.

Ik volgde haar blik en legde mijn krant neer. Israël en Palestina konden wachten. “Mevrouw,” vroeg ik nieuwsgierig, “waarom stelt u deze vraag?” Ze was blij met de vraag, want de glimlach werd ietsje breder. “Weet u, elke keer als ik in een trein zit, ga ik terug naar vroeger. Naar de oorlog met de Duitsers.” Trein. Oorlog. Duitsers. Het muntje viel. “Bent u Joods?”

“Weet u, elke keer als ik in een trein zit, ga ik terug naar vroeger. Naar de oorlog met de Duitsers.” Trein. Oorlog. Duitsers. Het muntje viel. “Bent u Joods?”

Zij knikte met gesloten ogen. De groeven in haar gezicht vertelden dus dát verhaal. Ik probeerde nog een keer: “Waarom wilt u weten of ik moslim ben?” Ze keek weer naar het meisje aan de overkant. Ditmaal tekende ze een huilend gezichtje op de beslagen ruit. Een allochtone variant van Jantje lacht, Jantje huilt. De oude vrouw pakte met een trillende hand een oude foto uit haar tas en gaf het mij zonder iets te zeggen.

Op de foto twee jonge vrouwen. De een met hoofddoek, de ander zonder. Ik kon wel raden dat de jonge vrouw zonder hoofddoek mijn gesprekspartner was. Wat was ze mooi, als een filmster uit de jaren zestig. Ze lachten beide breeduit terwijl ze elkaars handen vasthielden.

“Dat bent u, samen met een islamitische vrouw.” De oude vrouw zweeg, keek somber en ze vroeg of ik de foto terug wilde geven.

Een zucht. “Weet u, mijnheer, ik heb van die vriendin geleerd dat wij familie zijn van elkaar.” Op mijn vraag of zij joden en moslims bedoelde, knikte ze bevestigend. Ze tilde lichtjes haar hand op en ik begreep dat ik haar niet meer moest onderbreken. Ik luisterde.

“Die vriendin noemde mij altijd ‘moeder’. Niet omdat zij haar eigen moeder verloren had. Nee, zij vond dat het Jodendom de moeder is van zowel christendom als islam. Altijd draag ik die foto bij me. Om niet te vergeten dat u en ik familie zijn, wat er ook gebeurt. Wat er ook gebeurt.”

Even was zij stil om te zien hoe ik zou reageren. Ik draaide me naar haar toe en vouwde de krant op, als stille aanmoediging om vooral verder te vertellen. Ik heb de rest van de reis ademloos geluisterd, af en toe alleen instemmend knikkend. Alles wat ik gelezen had over Shoah werd in de ogen en woorden van deze vrouw tastbaar. Angst, verschrikkingen, eenzaamheid, diepe pijn, een onzeker lot, de machtspolitiek, de grote persoonlijke verliezen. Maar toch ook veel hoop en vertrouwen.

Opeens vroeg zij: “Mijnheer, vergeeft het u mij dat ik niet naar uw naam gevraagd heb. Wilt u mijn verhaal vertellen aan uw medemoslims?” Toen de trein schuddend en piepend tot stilstand kwam, nam ik haar hand en begeleidde haar voorzichtig de trein uit. We wensten elkaar een behouden thuiskomst. Terwijl ik haar kleine stapjes gadesloeg, totdat zij uit mijn zicht verdwenen was, beloofde ik mezelf haar verhaal na te vertellen. Omdat zij mijn moeder was.

Meer informatie:

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *