Fonkelende sterren
Isa’s ziel is als een vlinder die maar niet uit een storm kan ontsnappen. Hij beweegt zich wel, maar wordt krachtig voortgeduwd richting een bestemming die hij niet kent. Het maakt Isa angstig en daarom vliegt hij figuurlijk zo hard als hij kan tegen de wind in. Tevergeefs. Vermoeid valt hij in slaap, elke nacht weer. In de ochtend hoopt Isa dat de vlinder in hem die dag wel voldoende kracht heeft om uit de gure windvlagen van het leven te ontsnappen. Op een nacht schrikt Isa wakker. Vreemd, zijn slaapkamer heeft geen muren en geen plafond meer. Hij ziet uitgestrekte grasvelden en talloze bomen. Boven hem is er de immense sterrenhemel. Talloze sterren fonkelen in de gloed van de volle maan. Er wacht iemand op hem, hij voelt het.
Isa stapt uit bed en merkt dat zijn stappen vederlicht zijn. De zwaartekracht heeft geen vat op hem! Hij kijkt naar de maan en wenst hem aan te raken. De gedachte doet Isa opstijgen! Zijn wil is zijn weg en de wens is zijn kompas. Hij gaat hoger en hoger. Vlak onder een kleine wolk ontmoet Isa een witte duif. “Waar ga jij heen?” vraagt de duif en Isa zegt: “Waar mijn ziel wil dat ik heen ga,” en hij geeft de duif een aai over zijn kop. “Ga je met me mee?” De duif duikt in een sierlijke pirouette naar beneden en roept vanuit de diepte: “Nee, waar jij heen gaat, daar ben ik al geweest!” Isa lacht en gaat hoger, weg van alles.
Niet kietelen!
Daar is hij, de indrukwekkende maan. Isa zoekt een hoge krater en gaat zitten op de rand. In verwondering kijkt hij naar de aarde. Een mooie, blauwe gloed omvat de rustig draaiende bol. Dan roept de aarde van ver: “Niet wachten, de dag zal snel weer aanbreken! Mijn vriend de maan zal je een zetje geven.” Isa verbaast zich niet over dit mirakel en stampt met zijn voeten op de krater. De maan zegt met een diepe, aangename stem: “Niet kietelen, jongeman! Ben je er klaar voor?” “Ja,” roept Isa, “ik ben er klaar voor!” Dan draait de maan hard om zijn as en katapulteert hij Isa het onmetelijk grote universum in. Isa draait een rondje om Jupiter, danst op de ringen van Saturnus en schiet als een komeet verder en verder. Elk hemellichaam roept hem na: “Doe hem de groeten!” Isa belooft het, maar weet niet wie “hij” is.
Geleidelijk aan verandert alles wat Isa ziet. Het donkere universum wordt licht en de sterren worden gezichten van mensen. Er is geen boven, geen beneden, geen oost en geen west meer. Het is magisch, onbeschrijflijk. Een paleis van licht. De hemelse figuren lachen Isa toe en verwelkomen hem. Hun woorden lijken meer op gezang, een aangename trilling die diep tot in zijn ziel doordringt. Isa krijgt tranen in zijn ogen. Nog nooit heeft hij zulke mooie klanken gehoord.
Lichtgevende stof
Hij voelt een lichte tik op zijn schouder en kijkt om. Het is een kleine jongen, omhuld in een wit gewaad, gemaakt van lichtgevende stof. In zijn kleed fonkelen sterren en melkwegstelsels. In zijn ogen ziet Isa het diepe universum weerspiegeld. Isa omhelst hem innig: “Ik was op zoek naar jou!” De jongen veegt de tranen van Isa’s wangen en troost hem. Lippen bewegen niet, want het zijn de harten die spreken. Isa wordt één met de jongen en voelt zich vervlochten met hem. Hij ís hem. Dan fluistert de jongen mysterieuze woorden en sluit hij zijn ogen.
Een lange, diepe zucht. Voorzichtig opent Isa zijn ogen. Hij stapt uit bed en staat even stil. Zwaartekracht. Hij schuift het slaapkamerraam open en ziet dat er hoog in de hemel een prachtige volle maan schijnt. Isa moet lachen. Draaien zal de maan niet en spreken zal hij ook niet. Dan landt er in de achtertuin, op Isa’s olijfboom, een witte duif. Is het de duif uit zijn droom? Op een andere tak landt een witte, indrukwekkend grote vlinder. Zijn vleugels schitteren – sterrenstof! Voorzichtig tilt Isa zijn hand op. De vlinder en de duif accepteren zijn groet en vliegen in een sierlijke vlucht richting de majestueuze maan. Af en toe kussen hun silhouetten elkaar. Isa weet: ze zijn onderweg naar het hart van de hemel.