Ik heb mij in de aanloop naar de gemeenteraadsverkiezingen gewaagd aan een sociaal experiment. Ik wilde meten, weten en ook ervaren hoe het gesteld is met islamofobie in Nederland. Daartoe heb ik een project bedacht dat kortweg hierop neerkomt: een digitaal personage, een islamitisch meisje met hoofddoek (ze heet Nora), gaf vier weken lang commentaar op discriminerende en islamofobe uitspraken van politici en journalisten. Dat deed ze in de gevaarlijke krochten van de sociale media. Het liet mij zien dat we moeten blijven spreken over de term islamofobie.
De onderzoeksvraag was: hoe zou men reageren op een islamitisch personage dat terugspreekt? Welke mechanismen van uitsluiting zou zij kunnen ontdekken en uitlichten als het om moslims gaat? Ik kan u verklappen dat de reacties heftig waren. Maar dat was verwacht. Ik wil de twee woorden verkennen die ik al noemde: discriminatie en islamofobie. Discriminatie snappen we wel: iedereen moet in gelijke situaties gelijk worden behandeld en dat betekent dat je bijvoorbeeld sollicitanten niet mag weigeren op basis van een levensbeschouwing, geaardheid, uiterlijk of afkomst.
Wetenschap
Maar over de term islamofobie is men het oneens. Ik heb in mijn sociale media-experiment vooral veel te maken gehad met discussies over de betekenis van dit woord. “Islamofobie mag je niet vergelijken met antisemitisme. Dat laatste is Jodenhaat en islamofobie is slechts een mening”. Een andere uitspraak: “Islamofobie kun je niet vergelijken met een ziekte. Je kunt de angst voor spinnen (fobie) bijvoorbeeld niet vergelijken met de angst voor moslims (fobie). Fobie gaat over angsten en die zijn irrationeel. Terwijl de angst voor de islam wél rationeel is uit te leggen!” Bent u er nog? De algemene tendens was dat kritiek op de islam altijd mogelijk moet zijn en als moslims het label ‘islamofobie’ gebruiken, slaan ze er elke discussie mee dood.
Al die definities, meningen en interpretaties. Hoe lossen we dit op? Eenvoudig, we wenden ons tot de wetenschap. In de wetenschap wordt onderzoek gedaan naar islamofobie. Achter het belagen van vrouwen met een hoofddoek, brandstichting bij een moskee of het voorstellen van een migratiebeperking voor mensen uit ‘moslimlanden’ schuilt een patroon. In al deze gevallen worden moslims bejegend op basis van stereotype ideeën over islam en/of de religieuze, nationale of etnische identiteit.
Aan de ene kant wordt islam beperkt tot een ‘idee’ en dat kun je in een vrije samenleving dus bekritiseren en bespotten. En aan de andere kant wordt islam uitvergroot tot een magische kracht die ‘onze’ cultuur zou bedreigen en daar moet je dan tegen optreden. Dit patroon, dat uiteindelijk neerkomt op vijandigheid tégen en afkeer ván moslims, staat bekend onder verschillende namen: islamofobie, moslimfobie, moslimhaat, islamkritiek, enzovoorts. In de wetenschap is de term islamofobie echter de leidende term, zoals onder andere is opgetekend door wetenschapper Martijn de Koning.
Praktijk
Tot zover de wetenschap. Maar hoe moeten we hiermee omgaan in de praktijk? Eenvoudig. Begin met de kritische houding en stel uzelf de vraag of u nog reageert als mensen spreken over ‘de islam’. De islam? Wie of wat is dat? Gooit de politiek of de journalist nu alle moslims op één hoop? Als u deze ene vraag al niet meer stelt, bent u al vervallen in groepsdenken.
En als er een negatief label wordt geplakt op die groep, zijn er dan mechanismen in uw brein die zeggen: wacht eens even, we kunnen niet de ene persoon belasten met de daden van een ander?
En als u hoort dat ‘wij in Nederland’ of ‘wij in het Westen’ staan voor zus en zo, is er een stem in u die zegt: maar Nederlanders zijn helemaal niet aan elkaar gelijk. Vraag het de Friezen, de Limburgers, de protestanten en de katholieken. Als die stem er niet is hebben we dus al onbewust een perfecte wij-zij-samenleving geaccepteerd, terwijl u er gewoon bij staat. Ik zet het even dik aan, maar u begrijpt wat ik bedoel.
Dit leidt uiteindelijk ook tot islamofobe uitspraken en de bijbehorende handelingen. En het is levensgevaarlijk. Het woord islamofobie moeten we daarom omarmen, zodat al onze alarmbellen afgaan als we onbewust niet meer stilstaan bij hoe we lezen, hoe we schrijven en hoe we spreken over moslims.