Identiteit
Een talentvol kind interesseert zich in muziek, literatuur en politiek. Hij groeit op in een ouderlijk huis waar vader en moeder al lang niet meer van elkaar houden. Zij reageren zich af op hun kind. Van twee kanten hoort hij dat hij niet deugt, dat hij een ‘loser’ is en dat het nooit wat zal worden met hem. Op school beginnen de pesterijen omdat hij steeds minder praat. Zijn docenten geven de hoop op en ergeren zich aan hem. De rapportcijfers zijn matig en hij moet enkele jaren overdoen. Hij verliest zijn interesse in school en hangt wat rond. Dit kind weet nog niet helemaal zeker of hij Turks is of Duits. Hij leeft in een biculturele gevangenis, met grote vragen over zijn identiteit, geloof en de wereld.
Zijn ouders begeleiden hem niet omdat ze te druk zijn met zichzelf. Ze scheiden. Van beide kanten wordt het kind de keuze opgelegd: het is of de vader of de moeder. Geen regeling, geen compromis. Het kind, inmiddels 17 jaar, stort in. Stress en depressie maken zich meester van hem. Op een dag reageert hij zich af op zijn moeder en grijpt haar bij de keel. De moeder belt in doodsangst de politie op. De rechter is streng: opsluiten in een inrichting.
Medicatie
Een telefoontje: “Hallo, kent u mij nog?” Natuurlijk, zeg ik. Waar ben je? “In een psychiatrische inrichting.” Ik val even stil. “Wilt u mij bezoeken?” Het klinkt niet goed. Ik stap met enige haast in mijn auto en besluit zijn ouders niet te informeren – anders hadden ze me wel gebeld. Onderweg moet ik denken aan het claustrofobische gevoel in de film One flew over the cuckoo’s nest. Zou alles in het echt ook wit zijn? Staat er beveiliging bij de ingang? Zijn er hekken? Wanneer ik aankom bij de psychiatrische inrichting worden mijn filmbeelden bevestigd. Het is wit. Er is beveiliging en er staan hekken.
Ik klop op de deur en zie geen kind meer, maar een volwassen knul. Wat gaan de jaren snel voorbij – de laatste keer dat ik deze jongen heb gezien is alweer zeven jaar geleden. We zitten naast elkaar op zijn bed en mijn hart breekt. Elke zin die hij probeert te formuleren komt er met moeite uit. Onder invloed van zware medicatie praat hij sloom en beweegt hij onnatuurlijk. De coördinatie lijkt weg. Ik vraag of we even buiten kunnen lopen. Ik moet dringend frisse lucht ademen.
Eenmaal buiten heeft hij moeite met het volgen van een rechte lijn in het gras. Hij kan zijn gedachten maar moeilijk ordenen en loopt met een waterfles in zijn hand. Elk uur drinkt hij een liter water omdat de medicijnen hem een droge mond geven. “Haal mij weg hier, bevrijd mij”, zegt hij. “Ik moet buiten zijn, omgaan met meisjes, lekker eten, vrij zijn.” Ik sla een arm om zijn schouder en zeg hem dat ik dat heel graag zou willen, maar dat het nu even doorbijten is. Wat kan ik anders zeggen? Ik voel me slecht en machteloos.
Familieverhaal
Ik sta op en wens hem heel veel sterkte – met de belofte om hem in het weekeinde weer op te zoeken. Maar hij is alweer ergens anders met zijn gedachten. Wanneer ik een laatste keer omkijk zie ik hem schuifelen over het gras. Fles water in de hand. Ik ga langs het huis van zijn ouders, zonder afspraak, en belast met vele vragen. De moeder is blij verrast en omhelst me. Ze weet gelijk dat ik bij haar zoon geweest ben en vertelt mij een pijnlijk verhaal.
Eigenlijk is ze wel blij dat haar zoon niet meer thuis is. Dat is veiliger voor haar, zegt ze. Eigenlijk is het wel goed dat ze gescheiden is. Dat is beter voor haar andere kind, een dochter. Ik kijk voorzichtig rond in het huis en zie weinig objecten die een familieverhaal vertellen. Weinig foto’s van gezamenlijke avonturen. Geen familiefoto’s of portretten. Ik dwing mezelf om niet te oordelen. Maar ik zie wat ik zie en ik hoor wat ik hoor.
Ik wil zeggen: haar zoon is er nog. Hij schreeuwt om liefde, om aandacht. De goedheid in hem is er nog. Toch zwijg ik, want ze zegt: “God heeft het zo gewild.” Het kind mag er niet meer zijn. De woorden die ouders uitspreken worden uiteindelijk het huis of de gevangenis waarin kinderen leven.