Oud worden
Hoe ouder ik word, des te vaker ik mensen uit mijn jeugd tegenkom. Dat is op zich geen bovennatuurlijk metafysisch wonder, maar eerder een statische zekerheid. Alhoewel? Die levenscirkel maak ik tegenwoordig iets te vaak mee. Misschien is mijn einde aanstaande, wie weet. Maar om binnen een periode van een paar maanden twee leraressen uit mijn eerste schooljaren tegen te komen is wel heel toevallig, statistiek of niet. Het zijn personen die dankzij kleine handelingen van liefde mijn leven danig op de kop hebben gezet. Ik ga dan nadenken. Zijn onze kleine handelingen echt rimpelingen in andermans leven, die misschien pas jaren later voelbaar worden?
Ik zal een ontmoeting met een van mijn leraressen beschrijven en dan laat ik het aan u over om het als metafysica of statistiek te beoordelen. Toen ik einde jaren zeventig als kind van een Turkse arbeidsmigrant naar Nederland kwam ging ik niet naar een reguliere basisschool. In Turkije heb ik het poliovirus opgelopen en dat zorgt ervoor dat de spierontwikkeling achterblijft en dat zorgt weer voor een gebrekkige motoriek. Daarom moest ik naar een revalidatiecentrum, waar specialisten mij leerden lopen en leraren mij leerden lezen, rekenen en schrijven.
Revalidatiecentrum
Mijn eerste schoolherinneringen gaan over die periode in het revalidatiecentrum. Ik zat toen nog in een rolstoel en kon alleen lopen met behulp van twee heupprothesen en twee elleboogkrukken. In de klas zaten allerlei mindervalide kinderen: een spastische jongen, een meisje met korte armen en veel kinderen die op de een of andere manier geestelijke of fysieke beperkingen hadden. Ik merkte al snel dat ik anders was. Mijn verstand bleek goed te werken en al snel besefte ik dat de polio niet zo belangrijk was in mijn leven. Het kon namelijk veel erger – zie mijn klasgenoten. Op zich is dat natuurlijk een ironische constatering in een oerwoud van kwijl, prothesen, krukken en rolstoelen. Ik wilde niet opvallen en sprak weinig. Ik verstopte mijn ‘intelligentie’ in mijn tekeningen. Waar anderen lukraak lijnen trokken en vlekken maakten, schiep ik halve kunstwerken. De lerares zette mij op een dag apart en testte mij op mijn vaardigheden.
Ik werd ontmaskerd.
Mijn IQ bleek in orde te zijn en na een goed gesprek met mijn ouders besloten de grote mensen om mij in de echte wereld van fysiek valide mensen te plaatsen. Het oordeel luidde: “hij heeft een goed stel hersenen en moet zich gewoon kunnen ontplooien.” Ik mocht naar een reguliere basisschool. Mijn vader was zo trots! Voor het eerst zag ik een schittering in zijn ogen toen hij naar mij keek, want ik was opeens een hoopvol geval. Misschien kon ik later wel studeren en op eigen kracht werk vinden! Ik was echter droevig, want het voelde alsof ik mijn klasgenootjes had verraden. Die lerares heette juffrouw Emmy, een prachtige vrouw met mooi haar en een lieve stem. Ik had haar lief zoals alleen kinderen dat kunnen doen.
Rimpelingen
Terug naar 2017. Onlangs werd ik, samen met 60 andere min of meer bekende Hengeloërs, gevraagd om een kort verhaal over de schoonheid van de stad te schrijven. Tijdens de boekpresentatie zat ik temidden van wethouders, kunstenaars, directeuren en andere welgestelde mensen naar de mooie verhalen te luisteren. Na afloop kwam er een ietwat oudere vrouw naar mij toe en zij vroeg mij voorzichtig naar mijn naam: “Bent u meneer Odaci?” Ja, zei ik, dat ben ik en ik vroeg haar waar zij mij van kent. Toen vertelde ze me over de tijd dat ik nog in een rolstoel zat en zij mijn ouders adviseerde om mij uit het revalidatiecentrum te halen.
Op slag was ik 35 jaar jonger. “U bent heel goed terechtgekomen,” zei ze met enige trots. We hadden weinig tijd om echt bij te praten maar ik bedankte haar voor haar liefde en haar inzet om mijn leven op de rails te zetten. Want uiteindelijk was haar kleine daad van liefde, haar speciale aandacht voor een jochie in een klas vol met aandacht behoevende kinderen, levensbepalend geweest. Haar handeling was een rustige, maar diepe rimpeling in andermans leven.