Doorweekt
Even op de bank liggen, op adem komen. Rust is mij niet gegund, want al snel gaat de bel, die uit twee lange buizen bestaat. Ze lijken op de gouden pijpen van een kerkorgel en galmen heerlijk in de entreehal. Ik wacht met opendoen totdat de subtiele echo van de engelenklop niet meer hoorbaar is. In de deuropening staat een vrouw van in de zestig, schat ik. Ze heeft een tenger lichaam. Ze leunt een beetje naar voren omdat ze een iets te zware schoudertas draagt. Er steken tijdschriften uit. Een Jehova’s getuige. De vrouw kijkt mij eerst indringend aan, maar tovert snel een veel geoefende glimlach op haar gezicht. Het waait en regent hard. De vrouw is doorweekt. Ze draagt een mooie, stijlvolle rode hoed, waar de regendruppels gewillig in oplossen. Haar jas is grijs en nat. De tas met tijdschriften ook.
Ik stap over mijn initiële weerstand heen en zeg dat ze welkom is om binnen even op adem te komen. Dankbaar gaat ze in op mijn uitnodiging. Ik neem haar jas aan en leg deze op de verwarming. Haar rode hoed wil ze niet geven, die houdt ze liever op. Ik moet glimlachen en in mijn verbeelding zie ik een jonge tapdanseres, die met haar opvallende rode hoed en glanzende schoenen het pubiek vermaakt. Als vanzelf kijk ik naar haar schoenen. Maar die glanzen niet. Ze heeft oude, vertrapte schoenen aan. Ook doorweekt.
99 Namen
Ik maak mij zorgen om deze vrouw. Ik vraag haar waarom ze in haar eentje is. Jehova’s getuigen komen toch altijd als een twee-eenheid? Ach zegt ze, niet iedereen kan het slechte weer verdragen. Dan vraagt ze of ik getrouwd ben. Of ik kinderen heb. En wat die Arabische tekens aan mijn muur betekenen. Ik antwoord tweemaal bevestigend en vertel over de Arabische tekens. Het zijn de 99 namen van Allah. Ik vertel dat God weet dat wij Hem nooit zullen kunnen begrijpen en dus ook nooit de goede woorden voor Hem kunnen vinden. De vrouw met de rode hoed luistert aandachtig. Daarom, vervolg ik, zegt God in de Koran dat we Hem met deze mooie, ‘goedgekeurde’, namen mogen aanroepen.
De vrouw kijkt weer naar de woorden aan de muuren gaat met haar ogen heen en weer – alsof ze naar een specifiek woord zoekt. Ze vraagt of mijn god zichzelf ook met ‘liefde’ omschrijft. Ik kijk met haar naar de 99 namen, die in tabelvorm geschilderd zijn. Ik st aop en wijs met mijn vinger een woord aan. Kijk, zeg ik daar staat al-Wadud, de Liefhebbende. Opluchting. Ze wijst naar een andere pek in de tabel en vraagt wat er staat. De Genadevolle, zeg ik. En wat staat daar helemaal onderin, vraagt ze. De Geduldige, omdat God tijdloos is. Haar interesse is duidelijk gewekt. We kijken elkaar aan en beseffen gelijktijdig dat we nog niet eens hebben kennisgemaakt. Ze glimlacht weer, nu is het gemeend, en doet haar rode hoed af. De vrouw van in de zestig is kaal en heeft op haar hoofd vele ouderdomsvlekken. Waarschijnlijk heeft ze kanker, maar uit beleefdheid stel ik er geen vraag over.
Alpha en Omega
Ze vraagt of ik enkele namen van God voor haar wil opschrijven. Ik vertaal eerst mondeling alle 99 namen. Bij de Arabische woorden al-Ewwel en al-Aagir, de Eerste en de Laatste, beweegt ze haar hand om aandacht te vragen. Ze zegt dat zij haar God de ‘alpha’en de ‘omega’ noemt, en dat alleen ‘liefde’ het begin met het einde kan verbinden. Ze wil deze woorden meenemen. Haar uitleg raakt mij en voordat ik er erg in heb staat ze op en doet het papiertje met mijn geschreven tekst zorgvuldig in haar vestzak. Ze bedankt me hartelijk voor de gastvrijheid en zet haar rode hoed weer op. Ik bied haar aan om een kop koffie te drinken en te wachten tot de regen afneemt. Dat hoeft niet, zegt ze en ze geeft mij een ferme handdruk.
Ze loopt opnieuw de regen in, zonder om te kijken, met de iets te zware tas om haar schouder. Ik besef dat ze in haar zoektocht naar nieuwe geloofsgenoten met geen enkel woord over onze ontmoeting mag of kan spreken. Ik hoop dat, hoewel de tong zal zwijgen, haar ziel altijd zal blijven spreken.